De Nederlandse energievoorziening bevindt zich op een kantelpunt. Het aandeel hernieuwbare energie neemt, mede door inspanningen van partijen in het Energieakkoord, versneld toe tot 2023. Ook de energiebesparing neemt tot 2020 toe. Het energieverbruik blijft dalen maar het tempo van die daling neemt af. Na 2020 vertraagt ook de daling in de uitstoot van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen. Voor verdere stappen richting een schoon en betrouwbaar energiesysteem op lange termijn zijn daarom nieuwe beleidsimpulsen nodig. Een nog te formuleren langetermijnperspectief op het klimaat- en energiebeleid kan daarbij richting geven.
Dat blijkt uit de tweede editie van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2015, opgesteld door ECN, PBL en CBS, met bijdragen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De Nationale Energieverkenning brengt jaarlijks de stand van zaken rondom de energiehuishouding in Nederland in kaart.
Er is meer inzicht gekomen in de uitwerking van maatregelen uit het Energieakkoord zoals die in 2013 waren afgesproken. Daarmee laat deze Nationale Energieverkenning een preciezere schatting van de effecten zien dan vorig jaar. Het streven om 100 petajoule energie in 2020 extra te besparen blijft nog steeds buiten bereik. Wel zal het Europese besparingsdoel voor Nederland – 482 petajoule voor de periode 2014 tot 2020 – gehaald worden. Het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix stijgt. In 2014 was dit aandeel 5,6 procent. In 2020 komt dit aandeel uit op 12,4 procent, wat overeenkomt met de inschattingen uit de vorige Nationale Energieverkenning. Echter, met de huidige Europese rekenmethode komt dit aandeel in 2020 lager uit op 11,9 procent. In beide gevallen wordt het Europese doel voor Nederland van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 niet gehaald. Het doel uit het Energieakkoord – 16 procent in 2023 – komt wel in zicht.
De investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing stijgen, en daardoor stijgt ook de werkgelegenheid. De aan energie gerelateerde werkgelegenheid zal naar verwachting groeien van 153.000 voltijdbanen in 2013 tot 170.000 voltijdbanen in 2020. De werkgelegenheid op energiegebied in duurzame activiteiten is dan omvangrijker geworden dan die in conventionele activiteiten. Als gevolg van het Energieakkoord zal de netto werkgelegenheid in hernieuwbare energie en energiebesparing over de periode 2014 tot 2020 met ongeveer 80.000 arbeidsjaren toenemen, waar de ambitie 90.000 arbeidsjaren is.
Het Nederlandse energieverbruik daalt al sinds 2004. Ook in de toekomst blijft dat het geval, zij het in geringere mate: de daling treedt dan vooral op in gebouwen, minder bij het verkeer, in de industrie en in de glastuinbouw. Bij de elektriciteitsproductie stijgt het aandeel hernieuwbare energie sterk: van 10 procent van het verbruik in 2014 naar ruim een derde in 2020. Daarmee vergeleken groeit het aandeel hernieuwbare energie in de warmtevoorziening minder sterk, maar de aandacht voor verduurzaming van dit deel van de energievoorziening neemt toe. Het gebruik van aardgas in de warmtevoorziening (van de gebouwde omgeving, industrie en glastuinbouw) neemt van 80 procent in 2013 af naar circa 70 procent in 2030.
Afname in uitstoot van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen vertraagt na 2020
De uitstoot van alle broeikasgassen in Nederland was in 2013 met 11 procent gedaald ten opzichte van 1990 en zal in 2020 verder dalen tot 18 á 19 procent onder het niveau van 1990. Tussen 2020 en 2030 daalt de uitstoot langzamer tot circa 21 procent onder de uitstoot van 1990. Deze vertraging hangt onder meer samen met de geraamde toename van de fossiele elektriciteitsproductie in Nederland na 2022 door een dalende import en een stijgende export. Nederland zal in 2020 ruimschoots voldoen aan zijn Europese doel voor de reductie van broeikasgassen uit activiteiten die buiten het Europese emissiehandelssysteem vallen.
Zeer waarschijnlijk worden ook de emissiedoelen voor luchtverontreinigende stoffen voor 2020 gehaald. Na 2020 neemt de uitstoot van stikstofoxiden nog wel verder af, maar daalt die van andere stoffen niet veel meer.
Dit jaar gaat de energierekening nog omlaag maar huishoudens zullen in de komende jaren een hogere energierekening krijgen, onder andere door stijgende gas- en elektriciteitsprijzen. De Nationale Energieverkenning verwacht dat de gemiddelde energierekening in 2020 in reële termen ongeveer 1800 euro zal bedragen – 150 euro meer dan nu, maar vrijwel evenveel als in 2010.
Op het gebied van innovatie is er een steeds betere balans tussen de inspanningen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie, maar dit geldt nog niet voor alle technologieën. Innovatieve vormen van bio-energie en de afvang en opslag van koolstofdioxide kunnen veel bijdragen aan klimaatdoelstellingen, maar ontberen krachtige, ondersteunende impulsen vanuit de overheid en private partijen. De inzet van publieke middelen voor R&D is de laatste jaren wisselend en aan de lage kant vergeleken met het internationaal gemiddelde. Niet alleen in Nederland, maar ook in de rest van Europa, zijn private investeringen in startende energiegerelateerde ondernemingen sinds 2010 sterk gedaald.
Nederland wordt naar verwachting rond 2030 netto gasimporteur. De toenemende afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit het buitenland onderstreept het belang van energiebeleid gericht op de termijn na 2023. In buurlanden helpen langetermijndoelen nu al bij het structureren van het nationale beleid voor de energietransitie, het stellen van prioriteiten en in de onderlinge samenwerking met buurlanden.
Meer informatie over de Nationale Energieverkenning: ECN